Katholiek Onderwijs Zeddam ( De arme schoolmeester)

 Het bestaan van het katholiek onderwijs gedurende 125 jaar in Zeddam is de aanleiding geweest om een boek erover te schrijven. Natuurlijk is het onderwijs in Zeddam veel ouder. Eeuwen voordat de zusters Franciscanessen van Heythuysen bij de Padevoort in Vinkwijk hun bewaarschool en naaischool, Later de meisjesschool stichten had Zeddam al zijn lagere onderwijs. Het gaat mogelijk al even ver terug als de historie van de kerk. Sinds eeuwen was er immers een heel nauwe band: de schoolmeester was tevens koster en voorlezer en leidde de kerkzang. Dat we iets meer weten over het leven van zon Zeddamse duizendpoot is te danken aan ene Philips (Philipszoon) van Galen, die hier in 1652 zijn aanstelling kreeg. Een rijk bestaan was dat van schoolmeester koster zeker niet. Doordat de man zijn ontevredenheid uitte in een brief aan de Classis van Zutphen weten we wat hij zoals moest doen voor zijn karig salaris. Zijn brief Aantekeningen wat in de Schoel einde kostersdienst tot Zeddam vereist wordt, een brief en fraai schoolmeestershandschrift van 1656 die bewaard wordt in het archief van Classis Zutphen, hoorde vermoedelijk bij een verzoek om een betere beloning. Er wordt heel wat van hem verlangd voor een salaris van 65 gulden per jaar, dat alleen met giften in natura wat wordt aangevuld: paaseieren van kerkleden en leerlingen en kosterschappen die hij bij de oogst van de boeren krijgt. De meester is dus ontevreden met zijn traktement. Hij kan er niet van rondkomen. Ga maar na. Hij heeft zelf een school moeten timmeren op de grond van zijn gepachte boerderijtje. Deze moet hij zelf onderhouden zonder kerkgemeente hem daarin ondersteunt.


     (Hierboven op de foto Het Bovendorp van Zeddam in 1720 op een tekening van D. Thielemans) 

Dan het luiden: Hij moet op zondagen acht keer en door de week drie keer de kerkklokken luiden, zo ook op beide marktdagen van het jaar. Als er huis of bosbrand is, voor wolvenjachten en bij bijeenkomsten van de inwoners. Op hoogtijdagen zoals Pasen, Pinksteren, Kerstmis, Hemelvaart en Nieuwjaar moet hij langdurig beieren. Hij moet de doden overluiden zodra ze gestorven zijn en tijdens de begrafenis. Bij arme mensen moet hij dit gratis doen en van rijken kan hij maar moeilijk geld krijgen waar hij recht op heeft. Daarnaast moeten de klokken telkens worden gesmeerd en nagekeken.


  Hierboven op de foto''  de dorpspomp in 1981 & De Restauratie van het uurwerk in 1982. ''

De koster moet de pastoor (=dominee) de psalmen halen en zondags vijf keer voorzingen. Bij het doopsel zorgt de koster voor het doopwater, ook weer kosteloos als het om armen gaat en voor het inschrijven van de dopelingen. De plakkaten uit Den Haag, van het Gelders Hof van Zutphen moet hij ophangen, waarbij hij ook nog eens zelf voor de spijkers moet zorgen. Bij begrafenissen wijst de koster de grafruimte aan en hij bewaart de touwen waarmee de kist wordt neergelaten. Voeg daarbij nog de zorg van de onderwijzer voor zijn eigen boerderijtje en zijn gezin, voorwaar een flink takenpakket, waardoor de schoolkinderen in de klas waarschijnlijk nogal eens aan hun lot moeten worden overgelaten. 

Vader en zoon Beusekom 

In de zeventiende en achttiende eeuw was het in veel plaatsen gebruik om les te geven in de schoollokalen die tegen de kerken aan waren gebouwd. Officieel moesten er in deze kerkscholen van overheidswege protestante schoolmeesters zijn, omdat dit in de staatsgodsdienst was. Maar daar werd nog wel eens de hand mee gelicht. De Zeddamse predikant Adrianus Bloemendaal klaagde bijvoorbeeld in 1756 bij de Classis in Zutphen, dat in Beek een' paap' als schoolmeester les gaf en dat de Roomsen het school lokaal weer hadden ingepalmd. Zeddam had toen echter al een vrijstaand schooltje. Of ook in Zeddam daarvoor zo'n kerklokaal als school heeft gediend is niet bekend. Wel zal de schoolmeester ergens dicht bij de kerk hebben gewoond in verband met zijn voortdurende kosterdiensten. In de periode 1677-1700 werden liefst negen kinderen ingeschreven uit het huwelijk van predikant Meinoldes Böeseken en Clara Sprang. Het waren wonderwel de enige Zeddamse dopelingen in die periode. Böeseken schreef ze als predikant zelf in. Kennelijk gebeurde dat inschrijven dus niet meer, zoals eerder bij Philips van Galen, door de koster/schoolmeester. Diverse generaties Böeseken waren later in het onderwijs werkzaam. De naam Böeseken komt elders voor als Beusekom of Beusecom.Of het schoolverzuim in Zeddam groot was of dat het kwam door kwaliteit van het onderwijs is niet bekend, maar in de jaren 1810-1811 konden 76,4 procent van de Zeddammers hun eigen naam niet schrijven. In andere plaatsen waren die percentages, Didam 88, procent, Elten en Gendringen 57,1 procent, Wehl 61,6 procent en s-Heerenberg 44, procent, Het analfabeten in de regio was gemiddeld 62,2 procent. Tot in de negentiende eeuw bleef het onderwijs een protestante aangelegenheid. Het is dan ook een protestante onderwijzer, Hendrik Meinold Beusecom jr. Waarover de volgende historie gaat. Op 20 maart 1810 hield hij koning Lodewijk Napoleon staande, toen die met zijn gevolg van Doetinchem op weg was naar s-Heerenberg. Bij het stationskoffiehuis aan de Oude Doetinchemseweg overhandigde Beusekom aan de koning een klaagschrift over de katholieken, maar het effect ervan was net over gesteld. Toen de koning van omstanders hoorde dat de katholieken zich met een schuurkerk (een armzalig ravennest) moesten behelpen, terwijl het handje vol protestanten de grote parochiekerk in bezit hadden, gaf hij de oude pastoor Beenen de keus tussen subsidie voor een nieuwe kerk of teruggave van de oude kerk. De pastoor koos voor het laatste. 

(Hieronder op de foto twee geestelijke leiders uit de rooms-katholieke kerk in Zeddam, Pastoor Braam en de uitvaart van Pastoor Platenkamp in 1972, Links boeven ziet u het oude parochiehuis)

Maar het klaagschrift ging juist over de katholieken, die de protestantse school meester het leven zuur probeerden te maken. De vader van Beusecom, Ook Hendrik Meinold geheten, was koster en schoolmeester en overleed in het najaar 1804. Zijn weduwe Joanna Luymers mocht de school toen behouden voor haar zoon. Waar die school stond weten we niet. De weduwe contracteerde tijdelijk een katholiek  huisonderwijzer bij Hoegen in klein Azewijn, Jan Smits, die de school zou waarnemen to zijn zoon hiervoor klaar zou zijn. Smits gaf les tot ongeveer 1808,toen Beusecom junior aantrad. Maar de katholieken hadden liever een geloofsgenoot gehouden, vooral ook omdat Smits een verminkte hand had en moeilijk ander werk kon doen lesgeven. Smits werd daarom wel het Vuistje genoemd. Hoe de katholieken er over dachten merkte Beusecom maar al te goed. Eens werd de schooldeur bevuild en vooral daarover klaagde de meester zijn nood aan de koning. Op 22 maart 1810,toen de koning door Zeddam terugreed, bracht deze ook de strijd tussen de onderwijzers tot klaarheid door beide aan de school te benoemen, Smits als eerste meester en Beusecom als ondermeester.De Katholieken werden hiermee dus bevoordeeld boven de protestanten.Beusecom jr. zal zich om zijn actie wel voor zijn hoofd geslagen hebben, zeker toen Smits van de koning ook nog eens twintig dukaten kreeg. Smits is nog lang in dienst gebleven, want in 1825 werd hij nog als' schoolonderwijzer' vermeld, toen hij als getuigen optrad bij een openbare verkoop van een stuk grond ten noorden van Zeddam. Het Bredenbroek genaamd. Vader en zoon Beusekom, oftewel Böeseken woonde in het huis waar later, sinds 1922 dieren arts hoogland woonde aan de Benedendorpsstraat 1-3. Van 1756 tot 1764 woonde vader Hendrik Meinold Beusekom er, van 1780 tot 1804 zoon Meinoldus Beusekom. Toen die overleed, hertrouwde zijn vrouw met Jacob Arnold Hacklander, secretaris van de toen zelfstandige gemeente Zeddam. Tot 1865 werd het huis, daterend van 1756,nog bewoond door de kinderen van Beusekom



Reacties

Populaire posts van deze blog

Vooral Uit het Boek rondom boven dorp en onder dorp Zeddam

Online boek '' Zeddam ''

Niemand doet de Mond open (De Bek)